Vervoerbewijs nodig voor reisaftrek
Een werknemer die per openbaar vervoer naar en van zijn werk reist, heeft onder voorwaarden recht op reisaftrek. De voorwaarden houden ondermeer in dat tenminste eenmaal per week binnen 24 uur heen en terug wordt gereisd en dat de reisafstand meer dan tien kilometer bedraagt. Het recht op reisaftrek moet de werknemer bewijzen aan de hand van een door hetopenbaarvervoerbedrijf afgegeven openbaarvervoerverklaring of een reisverklaring. De werknemer die gebruik maakt van een reisverklaring moet daarnaast ook de vervoerbewijzen kunnen tonen. De vervoerbewijzen dienen om duidelijk te maken welk traject de werknemer per openbaar vervoer aflegt.
Volgens de Hoge Raad levert de combinatie van reisverklaring en vervoerbewijzen hetzelfde bewijs op als een openbaarvervoerverklaring. De eis dat een reisverklaring alleen in combinatie met vervoerbewijzen als bewijs dient voor het recht op reisaftrek gaat niet te ver.
De Hoge Raad kwam tot dit oordeel in een procedure van een werknemer aan wie de aftrek werd geweigerd omdat hij de vervoerbewijzen niet meer had. De Hoge Raad vindt niet van belang dat vervoerbewijzen niet op naam zijn gesteld, omdat zij alleen in combinatie met de op naam gestelde reisverklaring een alternatief vormen voor de openbaarvervoerverklaring.