Pseudo-eindheffing hoge lonen
Een van de fiscale maatregelen uit het Begrotingsakkoord 2013 is de pseudo-eindheffing hoog loon. Deze maatregel zou aanvankelijk alleen gelden voor 2013. Het gaat om een eindheffing die de werkgever moet betalen over het in 2012 betaalde loon van zijn werknemers voor zover dat meer bedroeg dan € 150.000. De pseudo-eindheffing hoog loon geldt ook voor het jaar 2014.
Een werkgever had twee werknemers met een jaarsalaris in 2012 van meer dan € 150.000. De werkgever moest daarom de zogenaamde pseudo-eindheffing hoog loon afdragen. Volgens de werkgever is de pseudo-eindheffing hoog loon in strijd met het wettelijke systeem, met artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR).
De rechtbank Den Haag deelt deze opvatting niet. Volgens artikel 1 van de Wet op de Loonbelasting wordt deze belasting geheven van “werknemers of hun inhoudingsplichtige”. Volgens de tekst van de wet wordt de pseudo-eindheffing hoge lonen geheven “in afwijking in zoverre van het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde”. Volgens de rechtbank betekent dit dat voor zover daarvan sprake is dat afwijking van artikel 1 van de wet is voorzien.
Volgens artikel 1 van het EP heeft iedereen recht op het ongestoord genot van zijn eigendom. Inbreuk daarop is toegestaan als er een redelijke verhouding bestaat tussen het algemeen belang en de bescherming van individuele rechten. Belastingen maken inbreuk op het ongestoorde genot van eigendom. Dat is toegestaan als de heffing redelijk is en geen buitensporige last inhoudt. De pseudo-eindheffing hoog loon is ingevoerd om het begrotingstekort terug te brengen.
De rechtbank vindt dat de wetgever met de vormgeving van de pseudo-eindheffing hoog loon binnen de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid is gebleven. De doelstelling van de pseudo-eindheffing hoog loon is niet onredelijk en van een buitensporige last voor de werkgever is geen sprake.
Artikel 26 van het IVBPR verbiedt ongelijke behandeling van gelijke gevallen waarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging ontbreekt. Op fiscaal gebied heeft de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid om gevallen als (on)gelijk aan te merken en bestaat al snel een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat voor een verschil in behandeling. Volgens de rechtbank heeft de wetgever die ruime beoordelingsmarge niet overschreden met de invoering van de pseudo-eindheffing hoog loon.