Contouren overbruggingsregeling AOW
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in een brief aan de Tweede Kamer de contouren aangegeven van de overbruggingsregeling die samenhangt met de versnelde verhoging van de AOW-leeftijd. De doelgroep voor de overbruggingsregeling bestond aanvankelijk uit mensen met een op 1 januari 2013 lopende VUT- of prepensioenuitkering die eindigt op 65 jaar en voor wie het AOW-pensioen het belangrijkste deel van het inkomen is. De doelgroep is uitgebreid met mensen die op 1 januari 2013 een private verzekeringsuitkering ontvangen die eindigt als zij 65 worden en mensen met een aanvullend pensioen dat al loopt en dat op 65-jarige leeftijd verlaagd wordt. Voor alle groepen geldt dat zij AOW-rechten moeten hebben opgebouwd. De overbruggingsuitkering geldt tot en met 2018.
Om in aanmerking te komen voor een overbruggingsuitkering moeten mensen uit de doelgroepen aan een inkomens- en vermogenstoets voldoen. De inkomenstoets is gesteld op 150% van het wettelijk bruto minimumloon. De vermogenstoets is gesteld op het heffingvrij vermogen in box 3 van de Wet IB 2001. Voor alleenstaanden is de vermogenstoets € 21.139, voor samenwonenden € 42.278. De eigen woning en eventueel pensioenvermogen blijven buiten beschouwing voor de vermogenstoets.
De maximale overbruggingsuitkering ligt op het niveau van het sociaal minimum. Er zijn drie uitkeringsnormen, afhankelijk van de samenstelling van het huishouden. Voor alleenstaanden is de uitkeringsnorm 70%, voor alleenstaanden met een inwonend minderjarig kind is de uitkeringsnorm 90% en voor samenwonenden is de uitkeringsnorm 50% per persoon.
De hoogte van de overbruggingsuitkering is afhankelijk van het aantal verzekerde jaren in de opbouwperiode van de AOW. Inkomsten komen in mindering op de overbruggingsuitkering. Sociale uitkeringen en aanvullende pensioenen komen volledig in mindering. Inkomen uit arbeid wordt gedeeltelijk vrijgelaten om te stimuleren dat mensen aan het werk gaan of blijven.